Voor deze verhalenbundel, gepubliceerd in 2007 door Nijgh en van Ditmar in samenwerking met XS4ALL, werden auteurs uitgenodigd om anoniem verhalen in te zenden. Door deze procedure werden twee van mijn kortverhalen geselecteerd. De recensent van de Volkskrant haalde een van mijn verhalen als eerste aan. Een mooie opsteker, want ik was net een jaar of vier aan het schrijven toen.

Beide verhalen die in de bundel verschenen vind je hieronder, in de volgorde van publicatie.

De bespreking van het boekje

Stella Maris

Toen je belde was ik net mijn haar aan het föhnen. Ik stond er een liedje bij te mompelen. Condensdruppels trokken sporen over de beslagen badkamerspiegel. Iets met een pakkend refreintje was het, ‘Nananana, we all flow in my pace…’ Geen idee wat het was. Ik had het denk ik op onze oude wekkerradio gehoord. Ik hoorde je omdat ik de föhn net even uitgezet had om een andere kam te pakken. Ik liep in mijn blote niks de slaapkamer in, legde mijn natte haar over een schouder en aaide met mijn wijsvinger over het groene icoontje op het scherm.

‘Lief!’ Ik was verrast, je was een stuk vroeger dan normaal. Meestal bel je me rond half acht ’s ochtends. Je hebt dan pauze. Waar jij bent is het dan vier uur vroeger, aardedonker en koud. Bergwinden fluiten op de reusachtige koepels waarin jullie nachthemeltelescopen staan. En jij zit daar. In een groot kantoor vol pulserende computerschermen. Weggedoken in het warme vest dat ik voor je gebreid heb. Knipperende oogjes vanwege het felle TL-licht, je handen om een mok warme, pikzwarte koffie. Bij te komen van je nachtwacht. Zo stel ik het me voor. En als je je koffie op hebt, neem je nog een kop vloeibare nacht, je pakt je mobiel van je bureau en rijdt op je kantoorstoel het donker weer in. Omdat je daar privacy hebt, en omdat je daar, door de grote openingen in het koepeldak, naar boven kunt kijken. Waar andere sterren staan dan hier, maar ook een paar gelijke. Dat vertel je me altijd: dat je Orion kan zien, vanwaar jij zit. Dat vind ik mooi, dat we er dan allebei naar kunnen kijken, als we bellen.

Maar vanmorgen was vreemd. ‘Schatje?’ Ik hoorde geruis op de lijn, een paar keer een klik. Ik dacht dat je opgehangen had, maar dat was niet zo. Ik hoorde iemand iets roepen en voetstappen die echoden, alsof je door een grote ruimte liep. Tenminste, ik neem aan dat jij het was. Ik hoorde je zingen, een paar tonen maar. Ik riep nog eens; ‘Schatje? Hallo? Ben jij daar?’ Daarna was er ruis. En toen een paar pieptonen. En toen niets meer. Ik beet op mijn lip en liep naar het raam. Het werd langzaam licht. Orion, de Jager, stond nog in al zijn glorie aan de ochtendhemel. Er ging licht aan in het huis aan de overkant en ik realiseerde me dat ik naakt voor het raam stond. Ik liep de douche weer in en ging verder met mijn haar. Kleedde me snel aan, maakte ontbijt.

Om tien voor half acht zat ik weer bij de telefoon, met een rode appel en een papieren servet. Sap droop langs mijn kin terwijl ik hapte en wachtte. Maar je belde niet. Ik wachtte zo lang, dat ik te laat van huis wegging en mijn aansluiting miste. Het sneeuwde en ik was een dik kwartier te laat op mijn werk. Ik fröbelde wat op de automatische piloot, tot het vijf uur was, en probeerde je intussen te bereiken. Je nam niet op. Ik ging vroeger dan gewoonlijk naar huis. 

Onderweg speelde er een liedje non-stop door mijn hoofd: ‘Nananana, we all flow in my place…’ Zoiets, maar dan anders. Ik pijnigde mijn hersens om achter de woorden te komen, maar ik kon er niet op komen. De tram was vol en rook naar vochtige jassen. Ergens voorbij de halte Breedstraat begon het weer te sneeuwen. De tram werkte zich piepend en schokkend over de natte rails. De sneeuw die er nog lag was grauw van de stadsdampen. We gingen de Tweede Dwarsgracht over en kwamen langs een lange rij mensen die voor een winkelpand stonden. De ramen waren dichtgeschilderd met witte verf. Er werd daar vast iets uitgedeeld. Of misschien was het een pop-up store? We waren er voorbij voordat ik meer kon zien. Ik wrong me tussen de mensen door, stapte bij mijn halte uit en liep tussen de vallende vlokken naar huis. Ik keek omhoog naar de hemel en stak mijn tong uit, om een vlok te vangen. Jij en ik maakten vroeger, toen je nog mijn buurjongetje was, wel eens sneeuw met piepschuim. Dan wreven we twee stukken tegen elkaar aan en gingen eronder liggen, totdat we bedolven waren onder de plakkende, witte bolletjes. Als ik op de grond lag zag het er net zo uit als nu. Alleen dan droog en met jouw gezicht erboven natuurlijk. Puntje van je tong uit je mond, geconcentreerd bezig met je theatrale taak. Zo zag ik je later soms ook zitten, achter een stel formules op je computer of achter onze telescoop thuis.

Het ding staat nu ongebruikt onder een stofkap op zolder. Af en toe kijk ik er door, maar ik vind het een beetje eng eigenlijk. Daarbuiten is zo groot en leeg. Telescoopkijken lijkt een beetje op staan bovenop een hoog gebouw en turen in de diepte. Met je oog aan het koude metaal rond de lens voelt het soms, alsof je naar buiten gezogen wordt, het zwarte niets in. Jij hebt daar geen last van. Ik weet nog goed dat je me de donkere zeeën op de maan liet zien, op je studentenkamer. We waren elkaar na jaren weer tegen het lijf gelopen. Jij herkende mij eerst niet, ik jou wel.

Mare Tranquillitatis, zee van de stilte. Mare Nectaris, zee van nectar. Lavazeeën zijn het, gestolde maanbloedneuzen na enorme meteorietinslagen. De eerste maantuurders, met hun troebele telescopen, dachten dat er water in stond. Vandaar al die zeenamen. Ach jij met je heldere telescopen en je piepschuim sneeuwvlokken. Jij was mijn persoonlijke weerman en ik jouw weervrouwtje. Hing het inderdaad maar van mij af, dan zou ik hier een prachtig wit sneeuwdek met een warm zonnetje maken en voor jou een kalme, heldere nacht, daar op je Zuid-Amerikaanse bergtop. 

Ik liep de huiskamer binnen en draaide de thermostaat hoger. Je stond op mijn antwoordapparaat. Je begon met een zenuwachtig lachje, en iets dat klonk als ‘ruimtelijk rijmteluikje.’ Iets raars in ieder geval. Daarna begon je vol enthousiasme over je werk. Iets dat ik zoals gewoonlijk maar half begreep, maar ik was blij voor jullie. De nieuwe interferometriemethode werkte eindelijk en jullie hadden weer een planeetsysteem gevonden, rond Alpha Cygni 1034-C of E. 

Je hebt het me wel eens uitgelegd. Interferometrie is een soort bril die werkt als de ogen van een kreeft. Allemaal losse buisjes, waarvan het beeld samengevoegd wordt in het brein. De planeten waar jullie naar kijken draaien rond de sterren in het sterrenbeeld Zwaan. En daar hadden jullie weer een stelsel in gevonden. Niet zomaar dode klompen rots die duizeligmakend rondtollen rond een steriele röntgenzon, nee, echte gasreuzen en bollen rots, die zich rond een zon bewogen die op die van ons leek. 

Daar ergens tussen hadden jullie het absorptiespectrum van stikstof opgepikt, en van zuurstof en van water. Het kon allemaal op meetfouten berusten natuurlijk, maar je had goede hoop dat het sporen van een aarde-achtige planeet waren. Een wereld vol lucht en water.. Ik stelde me voor dat het er sneeuwde. Het was even stil, en je giechelde weer dat rare giecheltje. En toen zong je een liedje — mijn liedje! Alleen jouw tekst was anders: ‘Nananana, we’re all floating in space.’ Je zong bijna twee keer het hele refreintje, toen was de inspreektijd voor je boodschap op. Ik belde meteen terug. Je nam niet op. Jullie website was ge-update met de nieuwe gegevens. Dat was wel leuk, maar al die streepjescodes zeiden me niet zoveel. Ja spectra. Er stonden ook wat filmpjes. Stukjes video gaven een paar seconden vreemd klinkende live gegevens weer. 

Die avond zag ik het op het nieuws; jullie hadden een doorbraak. Maar niemand begreep wat het was en jullie bergtop was onbereikbaar voor commentaar. Jullie beantwoordden geen telefoontjes, ook geen e-mail. De bergtop is een dagreis door de woestijn van het dichtstbijzijnde dorp verwijderd. Dat kan prima, het complex is een stad op zich, met grote voorraden. ‘Een hardnekkige zandstorm maakt verkeer al dagenlang onmogelijk,’ zei de verslaggever. ‘Het enige contact verloopt via dit ouderwetse telexapparaat, dat in het lokale postkantoor staat, voor noodgevallen.’ De camera zoomde in op het gezicht van de postbeambte, een mesties in een ruitjeshemd met prachtig glanzend, zwart haar. De man streek zachtjes over zijn snor en mompelde ‘Madre de Dios’, terwijl het apparaat onophoudelijk series enen en nullen uitspuwde. Hij stond tot zijn knieën in de repen papier, die kriskras gekruld door zijn kantoortje lagen. Ze deden me denken aan de sierlijke lussen die versnellerdeeltjes maken, wanneer ze uitvlokken in een elektromagnetisch veld. Die platen die altijd bij je aan de muur hingen, tijdens je promotieonderzoek. 

Er was niets eetbaars meer in huis. Ik maakte een lijstje, zocht een boodschappentas en opende de voordeur. De mat lag vol met piepschuimkorrels.

Protheose

Ze is niet de mooiste vrouw op deze aarde. Ze is klein en, ze is mager, haar lichaam heeft iets knaagdierachtigs. Haar bleke gezicht vol met grote sproeten en haar weerbarstige haar deden me meteen denken aan mijn moeder. Haar met van die kleine krulletjes erin die je er eigenlijk alleen uit krijgt met een steiltang. Ik weet iets van steiltangen. Ik durf te zeggen meer dan de meeste mannen. Ik kan de vorm ervan dromen.

Je zou kunnen zeggen dat ik industrieel ontwerper ben. Autodidact, zoals dat heet. Ik maak kartonnen mallen voor consumentenproducten. Ik had net die week de pasvormen gefinaliseerd voor mijn nieuwste project, de YourHome Hairrelaxer 3000. Dus niet de doos hè. Een doos is een simpel te vouwen rechthoekig stuk karton met een ontwerp erop van een stel slimme jongens, zodat je als je langs de schappen met steiltangen loopt, als vanzelf bij de doos van YourHome pauzeert en niet bij de doos van Braun, Philips of Sony. En dat gaat steeds beter. Niet alleen omdat YourHome een concurrerende prijs biedt; onze reclamejongens hadden een ingeving – twee ronde, gele stickers, eentje met ‘Vernieuwd’ erop en een andere met ‘Veel Extra’s’, zo op de doos geplakt dat er, in combinatie met het ovaal waarin de foto van het product staat, de suggestie van een glimlachend gezicht met wijd uiteenstaande ogen gewekt wordt. Dicht bij elkaar staande ogen stoten af, maar wijd uiteenstaande, denk baby’s en denk Pokémon, werken altijd. Potentiële koopsters ervaren onze dozen onbewust als sympathiek. Et voilà, de YourHome-producten gaan hard.

Haar ogen stonden op de normale plek in haar gezicht. Ze waren groot en grijs, eerder bijzonder dan mooi. Ze deden me denken aan reeënogen: schuchter en altijd bedacht op gevaar. Mijn tafeltje was het enige dat nog vrije stoelen had. Ze kwam schoorvoetend bij me staan met een glas witte wijn in haar hand. Ze vroeg of ze erbij mocht komen zitten. Ik knikte en probeerde te glimlachen. Ik voelde dat ik achter mijn baard een kleur als een boei kreeg. Ik gebaarde naar de stoel links van me, die ik net uit mijn kelderkantoor had meegenomen. De buigzame plastic zitting ervan is behoorlijk oud en door veelvuldig gebruik en, hoewel misschien minder smakelijk om te weten, door de inwerking van menselijk zweet in het zitplastic, minder hard.

Ze ging voorzichtig zitten. Ik gaf haar een hand en stelde me voor. Ze glimlachte en zei dat ze Marga heette. Daarna kuchte ze en begon demonstratief om zich heen te kijken. Het leek erop dat ze haar best deed om mijn aanwezigheid te vergeten en dat kwetste me. Tot ik ontdekte dat ze wegkeek omdat ook haar het bloed naar het gelaat gestegen was. Ze was rood tot achter haar oren. Ik voelde me minder ongemakkelijk en ik merkte dat ik ontspande. Hier zat iemand met dezelfde handicap als ik.

Ik bestudeerde haar profiel: ze had een spitse kin en haar wipneus gaf haar gezicht iets vrolijks. Ik schatte haar midden dertig, iets jonger dan mijzelf. Ik vroeg me af of ze wel lekker zat, ik vermoedde dat ze net als ikzelf door haar bouw een mager, bottig zitvlak had. Ik zag voor mijn geestesoog haar dunne sproetige billen van vorm veranderen om aan de zitting van de stoel te accommoderen, en hoe ze gestopt werden door te ver uitstekende bekkenbeenderen. Had ik mijn jas bij de hand gehad, dan had ik hem haar waarschijnlijk aan haar aangeboden om op te zitten. Maar mijn jas hing aan een kapstok een gang verderop en dat was misschien maar goed ook. Mijn gebaar had haar waarschijnlijk verbaasd. Vrijpostig, al bedoelde ik het niet zo.

Ervaring heeft me geleerd voorzichtig te zijn bij vrouwen. Voor ik het weet praat ik met consumptie en gaan er glazen om. Mijn contemplatie van haar billen had overigens niets pornografisch. Ik ben beroepsmatig geïnteresseerd in vormen en hoe ze in elkaar passen. Als er een nieuw product op mijn bureau ligt, met een post-itje erbij van de baas op documentatie, dat het zus moet of zo, schuif ik de papierwinkel altijd eerst opzij. Ik neem een nieuw ontwerp als het even kan altijd eerst op schoot. En dan sluit ik mijn ogen, negeer het snoer en de knoppen en tast langzaam, centimeter voor centimeter, het koele kunststof af tot ik elk detail van de vorm letterlijk voor me zie. Ik weet meestal direct welke geïnverteerde vorm er bij een ontwerp past: wat het nodig heeft om veilig getransporteerd te worden.

Ik neem natuurlijk uiteindelijk de maten met een digitale schuifmaat die direct inleest in mijn AUTOCAD-programma, maar ik zou de vorm ook zo uit de losse pols in kunnen kloppen in onze programmeerbare kartonpers. Oefening baart kunst. Mijn muziekleraar zei dat vroeger altijd. Ik heb jarenlang niets van zijn lessen gebakken maar ik weet nu dat hij gelijk had. Over een maand of drie werk ik vijftien jaar voor dit bedrijf en ik heb passtukken gemaakt voor werkelijk alle producten die je bedenken kunt. Ik ben pas tevreden als ik zelf gezien heb dat ze absoluut rammelvrij in hun dozen zitten en zonder beschadigingen bij de mensen thuis aankomen, het is nestmateriaal. Haarföhns, krultangen, stereo’s, staafmixers, keukenmachines, scheerapparaten, ik ken ze allemaal intiem. Ik droom in mallen.

Toen ze merkte dat ik geen moeilijke vragen stelde of al te kwieke glimlachjes glimlachte, toen ze voelde dat ik gewoon rustig in mijn stoel bleef zitten, draaide haar lichaam beetje bij beetje mijn kant op. Ik poetste mijn brillenglazen aan de zoom van mijn T-shirt, deels omdat ze beslagen waren en deels omdat mijn aandacht verleggen altijd goed werkt bij katten – dan komen ze vanzelf dichterbij. We raakten woordje voor woordje aan de praat en er gebeurde een klein wonder.

Ik zie het zelf zo: tussen mij en de mensen om mij heen, zeker als ik ze niet ken en voornamelijk bij vrouwen, zit een glazen schuifdeur. Ik ben inmiddels zo ver dat ik weet dat ik het glas niet moet breken, maar het opzij schuiven zonder iets te forceren lukt zelden. Ik vertel graag over mijn ambacht maar ik merk dat mensen de schoonheid ervan moeilijk zien. Ging ik vroeger vaak door met gebaren en praten terwijl het glas al mistig werd, de laatste tijd luister ik meer. Ik vroeg Marga naar wat ze deed en oh wonder, ze bleek een collega. Maar zij is écht industrieel ontwerpster en dat niet alleen: ze kende mijn werk! En dat niet alleen: haar ogen begonnen zacht te glanzen toen ze vertelde dat ze mijn binnenmallen er regelmatig bij pakt om inspiratie op te doen voor een nieuw ontwerp. Dat haar handen vaak goedkeurend langs de contouren van mijn werk glijden. Mijn oplossing voor de stang van haar stofzuigerontwerp had haar oprecht verbaasd. Ze was van plan geweest om me een mailtje erover te sturen, maar je weet hoe dat gaat… Ja, ik wist hoe dat gaat. In een roes stond ik op om een vers drankje voor ons te halen.

Ik stond witte wijn in te schenken toen ik ‘Zohooo, menneke… Beet?’ hoorde. Het was Merel, de struise blondine van sales. Ze hing breed grijnzend en nogal dronken om de nek van de baas. Ik grijnsde dom terug en stak mijn duimen op. Meer werd er niet van mij verwacht. Ik liep met twee volle glazen terug en negeerde het gegniffel. Nog een glas verder gebeurde een tweede wonder. Marga keek me diep in mijn ogen en vroeg half fluisterend of we niet samen de receptie konden ontvluchten. Gelukkig was ik met de fiets die dag. We slopen weg en ik bracht haar achterop, met een spinnend wolkenhoofd, naar een kroeg waar Merel vaak komt.

We wisten allebei precies wat we deden. We dronken om onze huid te prepareren voor vreemde handen, om onze stramme lichamen te helpen met versmelten. Toen ze naar het toilet was zag ik dat boven ons tafeltje een emaillen reclamebord van een biermerk hing. Het onderschrift was: ‘Helping ugly people have sex since 1884’. Ik glimlachte erom als een bebaarde boeddha. Merel kon giechelen wat ze wilde, zij had geen idee hoe bijzonder deze nacht voor mij was. Voor het eerst in jaren kon ik mijn harde schijf vol digitale vrouwenvormen in zijn dock laten. Ik bedankte mezelf voor het verversen van de doos condooms onderin het nachtkastje, ieder jaar weer, en voor het verschonen van mijn lakens die week.

Onze vrijpartij was niet helemaal wat we ervan gehoopt hadden. Misschien hadden we er teveel van verwacht. We hadden allebei meer gedronken dan goed voor ons was en toen we net goed en wel bezig waren, werd ze niet lekker. Zij zat op dat moment boven. Haar magere lijf, met kleine puntige borstjes als van een tienermeisje, kwam me in mijn roes mooier voor dan dat van Merel. Ik vond dat zelfs nog nadat ze begon te trillen en nadat er een golf alcoholhoudende drankjes uit haar maag over mijn naakte lichaam en het bed was gespoeld. Toen ze ontdekte wat ze had gedaan begon ze te huilen. En daarna ging ze out. Ik legde haar lichaam voorzichtig neer op een schoon stuk bed en begon eerst mijzelf en vervolgens haar en het bed te verschonen. En al die tijd bewoog ze zelfs geen ooglid.

Ik kon de slaap niet vatten. Ik zette mijn computer aan en wijdde me nog een paar uurtjes aan mijn hobby. Daarna kroop ik tegen haar aan onder de schone lakens. Ik omarmde haar sproetenlijf en viel in slaap. 

Vanmorgen was ze weg. Zonder adres, zonder afscheidsbriefje — niets. Ik heb haar via haar werk een mailtje gestuurd maar ze heeft nog niet geantwoord. Ik ben er wel verdrietig om, maar ik dacht het ook al haast. Wij samen… sommige dingen zijn gewoon te mooi om waar te zijn. Ik verdiep me al enige jaren in de filosofie, veel ervan gaat me boven mijn pet maar over sommige zaken heb ik een mening. Ken je de regel ’these, antithese – synthese’? Ik heb het gevoel dat hij niet klopt. In mijn leven geldt meestal: ’these, antithese – prothese’.

Maar vandaag heb ik daar vrede mee. Want ik heb iets van haar. In de uren dat Marga’s gestalte in mijn huis lag heb ik haar precieze maten genomen, met de oude computer van mijn werk en een nieuwe digitale schuifmaat. De dimensies van haar lijf vonden in fracties van millimeters en seconden hun weg: van mijn bed, via mijn schuifmaat, door de glasvezelkabels van het nutsbedrijf, dwars door muren en onder straten door, naar mijn werkkelder.

Vandaag heb ik vriendelijk geglimlacht naar Merel en naar iedereen en hard gewerkt. Pas toen ik zeker wist dat de anderen naar huis waren, heb ik Marga’s maten tevoorschijn getoverd en uitgeprint. En toen heb ik haar, vanaf het papier, handmatig ingevoerd in de kartonpers. Ik had haar lijf gemakkelijk digitaal kunnen inlezen, maar ik wilde zelf de geleider zijn. Haar gestalte moest door mijn armen reizen, zoals een kus reist van mond naar mond. Want in alles, overal is de plastic logica van liefde. Overal zijn interfaces — ingangen waar je door naar binnen kunt, uitgangen waar je uit verdwijnt. Onze gestalte reist. Naar harten, naar breinen en naar andere centra, door glas, door koper en door andere instrumenten. Daarom fluisterde ik tijdens het typen haar cijfers. Om ook met mijn lippen haar vorm leven in te blazen. Een volle noot op een mondstuk een grondtoon op een pijp een zoemen op een kelk een zoete stroom — liefde.

Ik heb meer dan twee uur lang getallen in zitten tikken. Mijn mond is droog en mijn polsen doen pijn en voelen koud aan. De RSI speelt op. Repetitive Shaping Injury noem ik het vanaf nu, een klein offer aan mijn liefde voor deze vrouw. De kartonpers doet zijn werk. Straks heb ik in mijn bezit: twee mallen, eentje voor vóór en eentje voor achter. Inlegstukken voor in een langwerpige doos, waar de glooiingen van Marga’s lichaam liefdevol in geperst zijn. Vooral haar gezicht heeft me veel tijd en werk gekost. De vorm van haar lippen, haar oogleden, de coördinaten van haar oorlellen. De machine trok zoveel detail maar net. 

Ze is niet de mooiste vrouw op deze aarde, maar ze is het mooiste dat ooit uit mijn handen gekomen is. Ik moet alleen even wachten tot de schoonmaaksters boven uitgepraat zijn. Dan sluit ik de boel hier af, laad mijn nest voor haar lijf in de auto en gaan we naar huis.